
In een van mijn eerdere artikelen heb ik het concept van AI-minimalisme besproken: het bewust kiezen voor het inzetten van kunstmatige intelligentie op een manier die de menselijke ervaring verrijkt zonder deze te overheersen. Deze benadering stelt dat niet alles wat technologisch mogelijk is, ook daadwerkelijk moet worden toegepast.
Nu zag ik recent het interview van de Britse acteur en schrijver Stephen Fry met Arjen Lubach. Omdat ik Fry een goede verhalenverteller vind, en AI (of Ai zoals hij het stug blijft schrijven) een meer dan interessant thema, ben ik meer van hem over dit onderwerp gaan lezen en kijken. Zo stuitte ik op een eerdere toespraak die Fry gaf aan King's College in Londen. Daarin uit hij zijn zorgen over de ongebreidelde ontwikkeling van AI en de rol die technologiebedrijven daarin spelen. Hij pleit ervoor dat deze ontwikkeling niet uitsluitend aan de markt wordt overgelaten, maar vraagt om bredere maatschappelijke betrokkenheid en reflectie op de implicaties van deze technologie.
Deze observatie onderstreept een belangrijk punt: de snelle vooruitgang van AI dwingt ons als samenleving om versneld na te denken over wat het betekent om mens te zijn. Welke waarden en vaardigheden willen we behouden in een tijdperk waarin machines steeds meer taken van ons overnemen? Hoe zorgen we ervoor dat technologie ons ondersteunt zonder ons te vervangen?
In mijn artikel AI versus leren door te doen: een paradox? besprak ik het belang van hands-on ervaring en hoe AI deze kan beïnvloeden. Het is cruciaal om te bepalen welke taken we aan AI overlaten en welke we zelf blijven uitvoeren om onze menselijke vaardigheden en creativiteit te behouden.
De kern van AI-minimalisme is het streven naar een balans waarbij technologie een hulpmiddel is dat onze menselijke capaciteiten aanvult zonder deze te ondermijnen. Dit vraagt om een bewuste en kritische benadering van AI, waarbij we niet alleen kijken naar wat mogelijk is, maar vooral naar wat wenselijk is voor onze ontwikkeling als individuen en als samenleving.
Wat maakt ons mens in tijden van AI?
Terug naar Fry, hij zei onlangs iets treffends over kunstmatige intelligentie: "It can do amazing things. But does it know why it’s doing them? Does it care?" Een rake observatie. AI kan inderdaad veel – sneller, beter, slimmer zelfs – maar het mist iets fundamenteels: intentie, ervaring, betekenis.
Toch raakt Fry, hoe scherp ook, wat mij betreft nog niet de kern van wat er op het spel staat. Want de echte vraag die onder deze ontwikkeling ligt, is niet: wat kan AI? Maar: wat willen wij mensen (nog) zélf blijven doen?
De menselijke versnelling
AI versnelt ons werk, onze communicatie, onze besluitvorming. Maar misschien versnelt het vooral iets anders: de noodzaak om opnieuw te onderzoeken wat het betekent om mens te zijn. Wat vinden we belangrijk? Wat willen we beschermen? En wat willen we níét overdragen aan machines – simpelweg omdat het ons mens maakt?
Het gaat dus niet alleen om ethiek of regulering, maar ook om identiteit. We bevinden ons niet alleen in een technologische transitie, maar ook in een existentiële. In een wereld waar AI moeiteloos kan creëren, redeneren en reageren, worden vragen als "Wie zijn wij?", "Wat willen wij als mensen bijdragen?" en "Waar willen we onszelf blijven?" urgenter dan ooit.
De paradox van vooruitgang
De paradox is dit: hoe verder technologie zich ontwikkelt, hoe belangrijker het menselijke wordt. Empathie. Verwondering. Twijfel. Onvolmaaktheid. Juist dát maakt ons mens – en daarmee betekenisvol.
We kunnen AI inzetten om efficiënter te werken, maar laten we haar ook gebruiken als spiegel. Niet om ons te vervangen, maar om ons te helpen scherper te zien wat ons uniek maakt.
"We appeal as human beings to human beings: remember your humanity and forget the rest." — Russell & Einstein (1955), aangehaald door Stephen Fry
-- dit bericht is eerder gepubliceerd op LinkedIn